Naar de geschriften van Pastoor Guido Bortoluzzi


De geschriften van Pastoor Don Guido Bortoluzzi – Openbaringen over het Bijbelse Boek Genesis; de schepping en de oorsprong van de mens.

z

Nieuwe visie en verrassende ophelderingen over de oorsprong van de mens, de aarde en het heelal. Het betreft openbaringen van onze Heer Jezus Christus aan de priester Guido Bortoluzzi gegeven betreffende de oorsprong van Adam en Eva, en de erfzonde door Adam. Deze openbaringen zijn voor priesters en religieuzen, maar ook voor de standvastige gelovigen erg belangrijk, omdat zij ons de noodzakelijkheid van de Verlossing beter doet begrijpen.

Pastoor Guido Bortoluzzi

Don (= pastoor) Guido Bortoluzzi werd in 1907 geboren te Farra d’Alpago in de provincie Belluno, hetzelfde jaar waarin Lucia van Fatima werd geboren. De 13 oktober 1917 woonde hij in de geest de verschijning bij van de Heilige Maagd aan de drie herders en zag hij het zonnewonder. In 1922 werd hem in het seminarie voorspeld door de heilige Johannes Calabria, dat hij op gevorderde leeftijd een zeer belangrijk boek zou schrijven over de Genesis. Door pater Matheus Crawley werd hem in 1928 aangekondigd dat hij een openbaring zou ontvangen over de duistere punten van de Genesis. Ook zei Pater Crawley aan zijn studiegenoot Albino Luciani, dat hij zou worden verheven tot de hoogste graad van de kerkelijke hiërarchie (de latere paus Johannes-Paulus I). Enkele jaren later deelde Theresia Neumann hem mee dat God grote plannen van barmhartigheid met hem had, zij voorzag dat de Heer hem zou spreken over voor de gehele mensheid zeer belangrijke zaken, en beval hem aan om alles op te schrijven. In 1945 zag hij in een visioen de overstromingsramp met de Vajont tot in de kleinste details, 18 jaar voor het gebeurde, dus ook nog voordat de dijk werd ontworpen. Hij waarschuwde de burgemeester, maar werd niet ernstig genomen. Toen hij op 65 jarige leeftijd ervan overtuigd was dat de profetieën over hem niet zouden worden bewaarheid, omdat hij zich onwaardig voelde, toonde de Heer hem in absoluut wakende toestand de schepping van het heelal, de aarde, de Man en de Vrouw. Hij zag hoe onze voorvaderen geschapen werden in staat van volmaaktheid en hoe de erfzonde de neergang heeft veroorzaakt van de volgende generaties, zozeer dat ze verbasterde afstammelingen werden met kenmerken van mensapen. Alleen de herhaalde tussenkomsten van de Heer brachten de menselijke soort tot haar her- ontwikkeling, tot ze weer in staat waren, om Zijn Woord (de Messias) en de Verlossing te verwelkomen.

Inleiding door pater Serafino Dal Pont Missionaris van de Consolata

De openbaring over de oorsprong van het heelal en de vaderlijke en moederlijke oorsprong van de mens, verleend aan het door beproevingen getekende leven van don Guido Bortoluzzi, en opgetekend in dit boek, is een bemoedigend voorbeeld van de nabijheid van de ‘Levende God’ bij Zijn schepsel, bij de mens van onze tijd, die bijzondere behoefte heeft aan duidelijkheid en hulp, na in de steek gelaten te zijn door een wetenschap vol tegenspraak en door een zwak en verdeeld geloof. Vele bladzijden van de Heilige Schrift alsook de onnauwkeurigheden in de interpretatie van die bladzijden zijn duister gebleven. Daarom is de Heer aan het hevige pastorale verlangen tegemoet gekomen van een oprecht en nederige priester, die de boodschap van het Goddelijk Woord grondig wilde begrijpen. De ware theologen zijn de mystici en de heiligen, zij staan in verbinding met de ‘Levende God’ en treden in gemeenschap met het bovennatuurlijke, en stellen hun vertrouwen niet zozeer in zichzelf maar in God. Wie de gave en de vrijheid van geest heeft zich open te stellen voor deze nieuwe goddelijke gunst, zal tenslotte de tragedie begrijpen die heeft plaatsgehad aan het begin van de mensheid. Een tragedie die ons vanaf het begin heeft verwijderd van het beeld en de gelijkenis met God. Dit alles, zoals de Schrift steeds heeft geleerd door vrije keuze, door het wantrouwen en de opstand van de vader van alle mensen Adam tegenover God. De lezer zal zodoende beter de noodzaak begrijpen dat de gehele mensheid tot in de wortels zal moeten genezen, door het zuiverende Bloed dat vergoten is door de Nieuwe Adam, Christus, voor alle mensen zowel op fysiek, emotioneel, intellectueel, als op geestelijk vlak. Dan pas zal God werkelijk verheerlijkt kunnen worden en zal de Aarde de ware vrede vinden.

Onderwerpen in het boek ‘De Schepping (Genesis, 1-6) – Guido Bortoluzzi’ (Oorspronkelijke titel: Genesi Biblica, door Renza Giacobbi. Nederlandse uitgave: Omer D’hooge, Zele, 2003.)

1. Het visioen van Adam in zijn leefmilieu; de boom van het Leven en de wilde boom; de geboorte van de eerste Vrouw.

2. De schepping van het heelal: het ontstaan van het zonnestelsel; vorming van de aarde.

3. Eerste uitbarsting: ontstaan van de maan; verschijnen van plantaardig en dierlijk leven.

4. Tweede uitbarsting: heel de schepping ‘met het oog op de mens’.

5. De Stamvader van de mensheid; God zag dat het zeer goed was; de wieg van de mensheid: het waar en wanneer; de ‘duivel’ van de begeerte en van de zinnelijkheid; de oorzaak van de verleiding; de erfzonde; de Mens tegen God.

6. De effecten van de verdorvenheid van de soort: de eerste exemplaren; de verbastering van de volmaakt geschapen menselijke soort; alleen Abel en Set, en niet Kaïn, werden voortgebracht ‘naar het beeld en de gelijkenis van God’.

7. De eerste familie verenigd bij de laatste maaltijd van Abel; het voorwendsel dat de moord op Abel veroorzaakte; de dood van Abel; de dader van de eerste moord; de eerste familie is in de rouw; het Kaïnsteken; de erfenis van Kaïn: seksuele afwijkingen spruiten voort uit genetische ontaarding.

8. Pas met de geboorte van Enos begon men met het aanroepen van de Naam van de Heer.

Samenvattend Schema

Om de ontwikkeling in de kennis van don Guido beter te begrijpen, is het misschien goed een samenvattend overzicht te maken van alle ontvangen openbaringen.

* I openbaring, ontvangen in 1968 (in de vorm van innerlijke inspraak): leert dat het enige menselijke kenmerk van Kaïn, het menselijk woord is. Daardoor krijgt don Guido de zekerheid dat de mens volmaakt geschapen is zoals geschreven in het boek Genesis. Indien Kaïn er niet uitziet als een mens, dan moet er stroomopwaarts een probleem van genetische verbastering geweest zijn.

* II openbaring, ontvangen in het jaar 1970 (I profetische droom): leert dat de erfzonde alleen door de Man (Adam) begaan is.

* III openbaring, ontvangen in 1970 (II profetische droom): met de dood van Abel en met de erfzonde door Adam heeft het geweld en de seksuele ontsporing in de mens zijn intrede gedaan. Hij begrijpt alsnog niet dat het slachtoffer Abel was en denkt dat het slachtoffer, gezien zijn jonge leeftijd, een afstammeling is van Set.

* IV openbaring, ontvangen in 1970 (III profetische droom): hij ziet de eerste geslachten van bastaarden, de mensen van de prehistorie die op de mensapen gelijken.

* V openbaring, ontvangen in 1972 (het grote visioen): hij ziet het ontstaan van het Heelal, de Aarde, de Maan en van de eerste Vrouw. Tenslotte wordt hem door de Heer gezegd dat het voorloper wijfje dat het Meisje ter wereld gebracht heeft Eva is, en er wordt hem op gewezen dat zij dezelfde hoofdpersoon is van de erfzonde. De Heer zegt hem ook dat Eva de verbindingsschakel is tussen de twee soorten, de moeder van de eerste twee personen van het Menselijk Geslacht.

* VI openbaring, ontvangen in 1974 (IV profetische droom): hij woont de laatste maaltijd van Abel bij, en begrijpt de ware identiteit van Kaïn en Abel.

* VII openbaring, ontvangen in 1974 (V profetische droom): het is de openbaring waarmee de Heer hem verklaart dat de Man onrechtstreeks verantwoordelijk is voor de moord op Abel, door tegen de wil van God in, Kaïn verwekt te hebben. De Heer bevestigt hem bovendien dat de droom van de erfzonde authentiek is en dat bijgevolg de Vrouw volkomen vreemd was aan die zonde, omdat zij op dat ogenblik pas een paar jaar oud was. Hij begrijpt bovendien de opstand van de Man (Adam) tegen God en zijn gebrek aan berouw.

* VIII openbaring, ontvangen in 1974, (in de vorm van innerlijke inspraak): waarin hij de ware Liefde van God begrijpt en zijn barmhartig Verlossingsplan voor de verbasterde mens.

Kern van de boodschap

“De theologie leert dat God die alles ‘goed’ maakt, het eerste menselijke paar ‘zeer goed’ maakte, en dat niet volgens de manier van een dierlijke staat waaruit het in de loop van duizenden jaren en ten koste van onnoemelijk lijden zou zijn geëvolueerd. De ‘Mens’ (Adam) kon dus niet de vrucht zijn van een evolutie, want in dat geval zou de mensheid in haar oorspronkelijke staat niet iets ‘zeer goeds’ zijn geweest. Het is duidelijk dat als de door God geschapen ‘Mens’ een volmaakt wezen was, terwijl anderzijds de archeologische ontdekkingen tonen dat de mens van de prehistorie een onvolmaakt wezen was, het de erfzonde is geweest die hem in al zijn aspecten heeft ontaard tot zelfs het aannemen van de uiterlijke kenmerken van mensachtigen (zoals Kaïn door don Guido werd gezien). Indien de ‘Mens’ in lichaam en ziel verdorven raakte, dus niet alleen in de geest, is het logisch dat de erfzonde een zonde is geweest van kruisbevruchting, wat te wijten valt aan een (bepaalde verboden) gemeenschap buiten de (Adamitische) soort”. (Hubert Luns, Opheldering t.a.v. Oorsprong van de Mens volgens Don Guido Bortoluzzi, 3e Ed, http://www.scribd.com/doc/76950089/Opheldering-t-a-v-Oorsprong-van-de-Mens-volgens-Don-Guido-Bortoluzzi-3eEd , blz. 5).

Wetenschappelijke verantwoording

Ophelderingen bij de duistere gedeelten van de Genesis

Deze openbaring heeft tot doel de duistere plaatsen van de Genesis op te helderen met wetenschappelijke argumenten die toegankelijk zijn voor allen. De Heer eist voor Zich elke scheppingsdaad op en legt ons de modaliteiten uit waarmee Hij rechtstreeks tussengekomen is, hetzij bij de schepping van de Mens, hetzij voor gelijk welke andere soort.

Samengevat zegt God dat elke schepping van een nieuwe soort altijd vertrokken is van een kiem en dat er nooit een plant of dier geschapen is in een fase van ontwikkeling of als bij toverslag. Dit beginsel van elke schepping is zowel geldig voor het heelal als voor het leven.

Hij legt ons niet uit hoe Hij het leven geschapen heeft bij zijn ontstaan, maar door te tonen hoe Hij handelde om de eerste Man en de eerste Vrouw te scheppen, suggereert Hij om dit beginsel uit te breiden tot de schepping van alle andere soorten.

Ook de eerste Man en de eerste Vrouw werden niet geschapen als volwassenen zoals de fundamentalistische creationisten zouden willen doen geloven, noch in een staat van evolutie zoals de evolutionisten beweren, maar ze werden geschapen in hun eerste kiem met absolute volmaaktheid.

Waar had dat embryonale leven zich beter kunnen ontwikkelen tenzij in de schoot van een wijfje dat reeds behoorde tot een bestaande soort? Voor dit doel bediende de Heer zich als middel, voor de schepping van de Man en de Vrouw, van een wijfje van een nu uitgestorven soort.

Daarom werd deze handelwijze middellijke schepping genoemd. God heeft als middel of onderbouw datgene gebruikt dat reeds geschapen was. Deze regel werd reeds eerder gebruikt voor de schepping van gelijk welke andere nieuwe soort. Het enige maar uiterst belangrijke verschil was, dat in de schepping van de Man en de Vrouw, God vanaf het eerste ogenblik van hun ontvangenis, een nieuw element toevoegde, Zijn Geest, zodat het Zijn geestelijke Kinderen werden.

Bijgevolg de Mens komt voort maar stamt niet af van de onmiddellijke lagere soort. In alles en voor alles is hij een nieuw schepsel, daar er nooit een gen van de lagere soort naar de hogere doorgegeven werd. Alleen het voedsel werd doorgegeven. (Dit neemt niet weg dat wellicht om afstotingsproblemen te vermijden, beide soorten geschapen werden met talrijke gelijke genen). De Heer zegt bovendien dat Hij voor elke soort een enkel stampaar schiep, mannetje en wijfje, beiden met de kenmerken van een bepaalde soort. Het was de overweldigende hoeveelheid soorten in stijgende ontwikkeling en met een steeds grotere volmaaktheid, die de evolutionisten in dwaling bracht, zodat zij er uit besloten dat er een spontaan evolutieproces bezig was.

De Heer laat zien hoe de menselijke soort, die volmaakt geschapen was, bezoedeld werd door een daad van verbastering, die begaan werd vanaf het eerste geslacht met de soort waaruit hij voortgekomen was. Een verbastering die de daaropvolgende geslachten benadeelde.

Hubert Luns: “Een opmerkelijk geval van verbastering van de soort wordt in Genesis 6 aangeroerd, waar het aan de genealogische levensboom, die van de “kinderen van God”, verboden was kennis te hebben, dat wil zeggen een vrucht voortbrengende gemeenschap, met (de nakomelingen van) de wilde genealogische boom. In dat hoofdstuk is sprake van de (voortzettende) noodlottige vereniging – waardoor beide soorten (steeds verder) verdorven raakten tussen “de kinderen van God” en “de dochters van de mensen”, ofwel de volmaakte mensen en de dochters van de hybriden of bastaards”. (Hubert Luns, idem, blz. 5) (zie ook voetnoot *1)

In deze ongehoorzaamheid, die naar waarheid een zonde was van uiterste aanmatiging en zelfgenoegzaamheid, bestaat de erfzonde.

De menselijke soort stortte zich daardoor in een afgrond, met een teruggang naar ziel en lichaam, waardoor ze de vereisten verloor eigen aan haar zuivere en volmaakte soort. De verbasterde mensen verloren ook de Geest van God want God kon niet wonen in dierlijke wezens.

Nadat de meest compromitterende franjes weggeveegd waren door meerdere selecties, begon de Heer aan zijn werk van herstel door middel van een her-evolutie van de verbasterde soort, waartoe heel het hedendaagse menselijke geslacht behoort. De archeologische vondsten zijn dus niet het bewijs van de evolutie van de menselijke soort, maar wel van zijn verval en van zijn her-evolutie. Dit herstelwerk is nog steeds bezig. Wanneer de her-evolutie van de mensheid een zekere hoogte bereikt had, met een voldoende capaciteit om te verstaan en te willen in de volheid van de tijden, zond God Zijn Zoon Jezus opdat Hij Zijn Geest zou teruggeven aan alle zachtmoedigen en rechtvaardigen op aarde, opdat zij door Zijn gehoorzaamheid en bemiddeling, opnieuw zouden kunnen toegelaten worden tot het geestelijke erfgoed, en dat de poorten van het eeuwige geluk voor hen zouden kunnen geopend worden. Deze openbaring is buitengewoon eenvoudig en logisch, zoals alles wat van God komt.

Bedenkingen bij het Mozaïsche Boek Genesis

Hoe kan men nu deze openbaring in overeenstemming brengen met het mozaïsche Boek Genesis? Om te beginnen moeten we enkele historische feiten in beschouwing nemen betreffende het Woord dat Mozes ontving. Wanneer God aan Mozes de oorsprong van het heelal en de schepping van de Mens openbaarde, had het joodse volk nog geen eigen schrift. We moeten opklimmen tot voor de tijd van de Koningen om de sporen te vinden van de eerste Hebreeuwse documenten. Dit betekent dat er tussen de twee gebeurtenissen eeuwen verlopen zijn, hetzij men Mozes wil dateren rond 1250 voor Chr., zoals de traditie wil, en nog meer als men dateert rond 1700 voor Chr., zoals de meer recente geschiedschrijvers beweren. Deze tijdspanne omwille van de grote omvang van de vijf Boeken van de Pentateuch, vormt een ware uitdaging voor gelijk welke mondelinge overlevering. We moeten er ook rekening mee houden dat de oude Hebreeuwse taal zeer levendig van aard was. Ze gebruikte gaarne zinnebeelden, woordspelingen, uitdrukkingen die geheel eigen waren aan die taal, symbolen, kinderachtige beelden die nochtans een diepe betekenis hadden. De Hebreeuwse taal werd gebruikt door een verstandig volk dat wist te spelen met de uitdrukkingen om plaats te laten voor de intuïtie.

Daarbij weten wij ook dat gelijk welke taal een voortdurende verandering ondergaat en in het bijzonder als die taal nog niet verankerd is aan een schrift. Een mondelinge overlevering is het onderwerp van culturele, historische en eigen inmengingen, die met de tijd aan een bepaalde uitdrukking een verkleuring kunnen geven die zich verwijderd van de oorspronkelijke betekenis. Het volstaat dat een woord met een heel juiste betekenis beetje per beetje een gewijzigde nuance aanneemt, om synoniem te worden van een ander woord dat, min of meer, dezelfde betekenis heeft. Woorden zoals wijfje, vrouw en echtgenote kunnen oneigenlijk gebruikt zijn en grote verwarring teweeg gebracht hebben die de zin van de tekst vermomd heeft. Dit is waarschijnlijk voorgevallen voor dat de geschreven taal bestond. Deze goed onderscheiden maar gelijkaardige woorden werden gebruikt als synoniemen en bewerkten daardoor onopgemerkt de overlapping van twee onderscheiden vrouwelijke figuren. Zulke feiten hebben verwarring gebracht in de Bijbelse teksten.

Aangezien God waakt over zijn Woord kunnen wij veronderstellen dat Hij met deze openbaring opnieuw aan het licht wil brengen wat reeds vanaf de verst verwijderde tijden dubbelzinnig overgeleverd werd. We mogen ook veronderstellen: als Hij niet eerder tussengekomen is, is dit omdat Hij wilde wachten tot de wetenschap in staat zou zijn de modaliteiten van Zijn Schepping en de werkelijke gevolgen van de erfzonde te begrijpen.

Als van de ene kant de Bijbel ons spreekt over de schepping zonder ons te zeggen hoe die schepping gebeurde, en als van de andere kant de moderne wetenschap nog niet in staat is te begrijpen hoe God geschapen heeft, dan komt deze openbaring uiterst goed van pas. Ze is van onmetelijk belang voor de wetenschap en voor de godgeleerdheid. De wetenschap is reeds enkele jaren begonnen aan een strenge kritiek van het evolutionisme en trekt daarbij de causaliteitsbeginselen in twijfel die de kracht waren van die theorie en die zoveel terrein ontnomen hebben aan het geloof in een God Schepper.

Er dient opgemerkt te worden dat deze openbaring veel minder verschilt van de mozaïsche Genesis dan het de schijn heeft, zijn fundamentele kern wordt volkomen geëerbiedigd zoals de onmiddellijke tussenkomst van God in elke scheppingsdaad, de volmaaktheid van de oorspronkelijke mens en zijn verwaande ongehoorzaamheid die het evenwicht in de schepping verstoord heeft.

Er dient ook gezegd wat op het eerste zicht nieuw lijkt, en onverzoenbaar is met de mozaïsche tekst, zoals het gebrek aan onderscheid tussen de eerste Vrouw en Eva, de echte hoofdrol samen met de Man in de erfzonde, dat dit in feite uitgelegd wordt door de hypothese dat er zich bij het opstellen van de Genesis een verwarring voorgedaan heeft, waarover we het reeds gehad hebben en waarvoor we boven de motieven aangegeven hebben. En het is vanzelfsprekend dat, wanneer een zaak niet begrepen word, eindigt ze met weggelaten en vergeten te worden. Een ander voorbeeld van iets dat weggelaten werd, is het ontbreken van enige uitleg bij de uitdrukking die het onderscheid bevestigt, zonder het op te helderen, tussen de Kinderen van God en de kinderen van de mensen (Gen. 6,2-4). Dit bewijst dat er nog andere leemten aanwezig zijn in de mozaïsche tekst die tot ons gekomen is, en deze leemten hebben hun sporen nagelaten zoals in dit geval.

Dit is de ware reden voor de onbegrijpelijkheid van enkele passages uit de Genesis, want ‘wij lezen alleen datgene dat overgebleven is’ van de ware openbaring die aan Mozes gegeven werd. Dit zou ook verklaren waarom de mozaïsche Genesis in het Koptisch, die ook christen is, veel passages heeft die verschillen van de huidige Hebreeuwse tekst en van de officiële Italiaanse tekst.

Historische wijzigingen van de mozaïsche Genesis

Bij de studie van de Pentateuch, die de Genesis, de Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium omvat, in het licht van de moderne criteria, wordt rekening gehouden met de verscheidenheid in de uitdrukkingswijze, de stijl en bepaalde gevoeligheden in zekere stukken en zelfs in verschillende verzen. Daardoor zijn enkele bijbelgeleerden tot het twijfelachtige besluit gekomen dat de Pentateuch het werk zou zijn van verschillende schrijvers, of scholen, die zich in de tijd zouden opgevolgd en zich tevens met elkaar verwikkeld zouden hebben. Volgens hen zouden de belangrijkste schrijvers tenminste vier in getal zijn: de yahwistische auteur, de eloïstische auteur, de deuteronomistische auteur en de priesterlijke auteur. Deze bijbelgeleerden houden er echter geen rekening mee dat, zoals de Hebreeuwse leer en de christelijke overlevering voorhoudt, de gehele Pentateuch het werk is van Mozes. Maar aangezien er werkelijk verschillen bestaan in de stijl, kan men de hypothese opperen dat deze te wijten zouden zijn aan opeenvolgende tussenkomsten in de loop van de eeuwen, waarbij de tekst omgewerkt werd met het oog op de aanpassing van de mozaïsche tekst aan steeds nieuwe culturele eisen en aan een ander spraakgebruik.

Deze revisoren om het zo uit te drukken, zouden meestal gehandeld hebben als opknappers, die het originele hebben doen verdwijnen, maar daarbij herhaaldelijk een spoor van hun tussenkomst nagelaten hebben. Dit zou uitleggen hoe er in de eerste hoofdstukken van de Genesis twee verhalen zijn van de schepping en twee van de zondvloed.

Het eerste document van de Heilige Schrift in archaïsch Hebreeuws is een klein fragment dat dateert van een eeuw voor de komst van de Koningen en handelt over de episode van Debora uit het Boek van de Rechters. Daaruit kunnen we een eerste hypothese afleiden, dat dit document misschien een eerste poging was om dit op te schrijven in het Hebreeuws. Een andere hypothese is deze, dat naast dit voorbeeld van archaïsch schrift, er een origineel bestond van geheel de Pentateuch dat nu verloren gegaan is, en dat de vier zogenaamde ‘schrijvers’ of scholen van schrijvers, niets anders zijn dan de vrucht van massale ‘tussenkomsten’ achtereenvolgens hier en daar aangebracht. Bij gevolg, terwijl we het duidelijke onderscheid in stijl behouden, voorgesteld door Wallhausen, vervangen we de term ‘schrijvers’ door ‘tussenkomsten’ en we noemen ze eenvoudig:

A) de yahwistische ‘tussenkomst’ die teruggaat tot de tijd van de Koningen rond 950 voor Chr., zo genoemd omdat ze het woord Yahwe gebruikt (Yhawh of Yhwy) om de enige God aan te duiden;

B) de eloïstische ‘tussenkomst’ die ongeveer een eeuw later komt en de term Elohim gebruikt om de Godheid aan te duiden;

C) de deuteronomische ‘tussenkomst’ die nog eens een eeuw later komt, en zo genoemd wordt omdat de meeste hoofdstukken van Deuteronomium dan erbij gekomen zijn;

D) de priesterlijke tussenkomst aangeduid door de letter P (beginletter van Priestercodex) een werk dat gedurende en na de Babylonische gevangenschap plaatsvond, d.i. rond het jaar 550 voor Chr..

Voor wat ons studiegebied betreft, dus de eerste hoofdstukken van de Genesis, zijn alleen van belang:

A) de schrijver van de yahwistische tussenkomst, die een meer losse stijl heeft, levendiger, meer gekleurd, waaraan de verhalen toegeschreven worden van de schepping van Man en Vrouw, de erfzonde, de broedermoord van Kaïn, het onderscheid tussen Kinderen van God en kinderen van de mensen, de reuzen, verder nog de zondvloed, de toren van Babel, enz., en

B) de schrijver van de priesterlijke tussenkomst die ongeveer vier eeuwen later komt en een meer monotone stijl vertoont, en die meer schematisch is, meer verstandelijker, en een zekere invloed verraadt van de cultuur en de filosofie van de Babyloniërs. Daaraan worden toegeschreven: de schepping van de kosmos en van de Aarde, de geslachtslijsten, en verder nog een tweede versie van de zondvloed, enz.

En ziehier nu waartoe we met deze redenering willen komen. We hebben er reeds op gewezen dat, voor het archaïsche schrift dat het yahwistische schrift onmiddellijk voorafgaat, er geen eigen geschrift bestond bij het Hebreeuwse volk. En ook het yahwistische geschrift was zeer rudimentair. Het was samengesteld uit éénlettergrepige tekens die overeenkwamen met de wortels van de klinkers die tegelijkertijd naamwoorden, bijnaamwoorden en werkwoorden konden betekenen. Aan dit schrift ontbraken nog klinkers, voorzetsels, lidwoorden, leestekens en afstanden tussen de woorden. Een zin kon dus op veel manieren opgevat worden en een tiental betekenissen hebben. Een zin moest dus ontcijferd worden als een raadsel. Slechts later ontwikkelde zich het schrift en vormde zich om tot een verbuigbare taal, d.w.z. in een taal waarbij een teken overeenkomt met een klank. Bijgevolg, ten tijde van het yahwistische schrift, moesten de lezing en de verklaring van de tekst vergezeld gaan van de mondelinge overlevering om de tekst te vervolledigen en te voorzien in die moeilijkheden. Deze opdracht werd toevertrouwd aan de priesterklasse.

Maar een mondelinge overlevering die gespecialiseerd is in het lezen en verklaren van zulke vage heilige teksten, zoals men gemakkelijk kan begrijpen, is een wetenschap met veel zwakke punten, het volstaat dat een steek losgelaten wordt om een grote verwarring tot stand te brengen, zoals we gezien hebben. Zodoende kan een fout in de verklaring nog versterkt door een eenduidig taalgebruik een lawine van vergissingen meebrengen. En dit is het wat waarschijnlijk gebeurd is. Want naar waarheid, is het over het onderscheid en de nauwkeurigheid van die drie termen (vrouw, wijfje, echtgenote) dat het gaat in deze nieuwe openbaring, die tot doel heeft elke dubbelzinnigheid te bannen betreffende de rol en de identiteit van de vrouwelijke wezens in de yahwistische tekst, een dubbelzinnigheid die voortduurt tot in onze dagen en een meer realistische visie verhinderd heeft over het probleem betreffende de oorsprong van de Mens.

We weten bovendien, dat al die yahwistische, eloïstische, deuteronomische en priesterlijke geschriften waarmee de Pentateuch samengesteld is, in een enkele tekst samengevoegd werden rond de jaren 430 voor Chr. Slechts in de 5de eeuw na Chr. werden ze herbewerkt en overgeschreven in het huidig Hebreeuwse schrift. Het resultaat van dit ontzaggelijke werk is de tekst die we tegenwoordig gebruiken voor lezing en studie in de scholen van theologie.

De Pentateuch werd samen met de andere Boeken van de Heilige Schrift vertaald in de klassieke en moderne talen. Bijgevolg is de mozaïsche Genesis die we nu ter de hand hebben het resultaat van ontelbare tussenkomsten in de loop van duizenden jaren, waarvan elkeen een teken nagelaten heeft.

Schijnbare tegenstellingen met meer recente openbaringen

Het probleem van eventuele tegenstellingen kan eerder ontstaan door vergelijking van deze openbaring met geschriften van andere profeten van het Nieuw Testament. Wie kennis heeft van openbaringen van de Heer aan zieners zoals Maria Valtorta en andere mystieken, zou kunnen zeggen dat de nieuwigheden die geopenbaard zijn in dit werk betreffende Eva, hen tijdelijk in crisis zouden kunnen brengen. Hier bevestigt men dat Eva niet de eerste Vrouw was, zoals tot nu toe aangenomen werd. Het was een wijfje dat behoort tot een soort onmiddellijk lager aan de menselijke soort, dat met haar dierlijke DNA door de erfzonde het zuivere bloed van de Kinderen van God bezoedeld heeft.

Deze nieuwigheid is allerbelangrijkst voor de wetenschap en voor een dieper begrip van onze Verlossing door Jezus. Ze is heel recent bevestigd aan begenadigde zielen en schijnbaar blijkt het in tegenstelling met de geschriften van Maria Valtorta die handelen over de erfzonde. Doch bij aandachtige studie van, in het bijzonder de Quaderni (Schrijfboeken), vinden we talrijke bevestigingen, zoals de beschrijving van de gevolgen van de erfzonde, waarbij de verschijning onderlijnd wordt van dierlijke monsters en aapachtigen, onder de afstammelingen van Adam, onbekwaam om de gaven van de Geest te verstaan en te willen.

De Heer heeft met Valtorta de deur geopend tot deze openbaring zonder echter te wijzen op het onderscheid tussen de eerste Vrouw, de wettelijke echtgenote van Adam, en het voormenselijke wijfje van de erfzonde. Bij gevolg vormt deze weglating in de geschriften van zieners uit de voorbije jaren geen probleem, als we bedenken hoe uitgebreid het onderwerp was dat de Heer aan don Guido wilde openbaren. Noodzakelijkerwijze heeft Hij dit in een afzonderlijke openbaring willen uitleggen, om de aanvaarding van deze openbaring niet in het gedrang te brengen, zoals in het geval van Valtorta, die talrijke tegenstanders gekend heeft voor minder belangrijke redenen. Bijgevolg: bij openbaringen in het verleden en zelfs heel recent, heeft Jezus zich gehouden aan de kennis van die tijd door op een traditionele wijze te spreken over Eva.

Ziedaar waarom de Heer in zijn plan van Barmhartigheid slechts nu tussengekomen is om de dubbelzinnigheid op te helderen betreffende de overlapping van de twee vrouwelijke entiteiten. De genetica is nu in staat de gevolgen ervan te begrijpen. Hij heeft gewacht, met de bedoeling dat deze openbaring haar juiste uitwerking zou hebben en de mensheid in staat zou zijn om de wetenschappelijke en morele waarde ervan te begrijpen en op prijs te stellen. Deze openbaring is een zeer ernstige zaak die van zeer groot belang is voor de mensheid, ze verdient dus ernstig genomen te worden. Enkel als men de ware grond kent van de erfzonde is het mogelijk de grootheid en de noodzakelijkheid van de Verlossing te begrijpen.

Aanhangsel

Het derde hoofdstuk van het Boek Genesis dient herlezen te worden in het licht van de nieuwe kennis.

Heel de mozaïsche passage van het derde hoofdstuk van het boek Genesis dient beschouwd te worden als een luchtdichte (ondoordringbare) passage, zoals het Boek van de Openbaring (de Apocalyps), omdat die passage geschreven werd in symbolische vorm, waarin de waarheid dus verborgen werd achter veel zinnebeelden. Ongetwijfeld behoort die ondoordringbare voorstelling tot het plan van God, die het inzicht erin voorbehouden had voor de tijden waarin de mensheid in staat zou zijn de genetische werkzaamheid en de morele gevolgen ervan te begrijpen. Het was dus Zijn Wil dat pas nu aan de wereld de sleutel gegeven werd voor de lezing ervan, door de ontcijfering met behulp van deze openbaring.

Het begrip Eva dient herzien te worden in de traditionele verklaring van het derde hoofdstuk van het Boek Genesis. Eva, in de Bijbel de moeder van alle levenden, is de boom van de kennis van goed en kwaad, voorwerp van het verbod van de Heer, de zwakke schakel tussen de twee soorten. Zij had de mogelijkheid, met haar 47 chromosomen, voort te brengen zowel van de voorlopers als van de Man. Uit deze wilde boom verwekte de Man, door de wil van God, ten goede de Vrouw, en tegen de wil van God, verwekte hij ten kwade Kaïn. God, uit eerbied voor de vrije wil die Hij de Man geschonken had, onthield Zich daarin van Zijn scheppende tussenkomst. Veel inkt is vergoten om te trachten het mysterie van die verzen uit de Genesis te verklaren, en begrijpelijk is de letterlijke verklaring van de slang, de boom en de vrucht bij vele theologen al sinds lange tijd verlaten:

A) Voor enkele geleerden heeft de erfzonde bestaan in het zich onttrekken (in evolutie zeggen zij) aan de wetten van de natuur, die bij de dieren de tijden van de vruchtbaarheid regelen. Die geroofde vrijheid en tot in het oneindige herhaald door hun afstammelingen, bracht volgens hen tot het verlies van het geluk. Zij houden er geen rekening mee dat God de Mens reeds verschillend van de dieren kon hebben geschapen.

B) Door velen daarentegen wordt de erfzonde alleen beschouwd als een zonde van de geest veroorzaakt door hoogmoed, door zelfgenoegzaamheid en door ongehoorzaamheid van de mens. Deze manier om de Bijbelse passage te verklaren lijkt enigszins beperkend en misleidend. Het geeft het beeld weer van een God die, naijverig voor de eigen geheimen, het menselijke schepsel vernedert in het natuurlijke en wettelijke onderzoek naar de waarheid. Vertrekkende van deze verklaring komt er twijfel op of de mens ooit gelukkig kon zijn, daar de behoefte aan kennis ingebed is in zijn natuur. Daaruit zou voortvloeien dat God een afstandelijke God is die geen begrip toont, die straft en zich gedraagt als een tiran. Dat zou een onvolmaakte God zijn waartegen men zich moet verdedigen en die meer het voorkomen heeft van een menselijke projectie, dan het beeld van de God van Barmhartigheid. Het zou God niet meer zijn.

C) Anderen beschouwen de uitdrukking boom van de kennis van goed en kwaad als het verlangen van de mens om zich een eigen begrip te scheppen van goed en kwaad. Deze aanmatigende houding zou de zogenaamde erfzonde geweest zijn, een zonde die altijd aanwezig was in de menselijke ziel vanaf de oorsprong. De toe-eigening van de kant van de mens, van het onderscheid dat alleen God toekomt zeggen zij, zou de ware zonde van hoogmoed en ongehoorzaamheid zijn. Terecht begrijpen zij dat uit deze ongehoorzaamheid die in werkelijkheid aanmatiging is, de aanmatigende houding voortkomt om een objectieve moraal te ontkennen.

Van hier naar de betrekkelijke moraal, reeds naar voren gebracht door Voltaire, is een korte stap. Deze aanmatiging die de Heer niet zal dulden, omdat het een moraal is die tegen de mens ingaat, zou volgens deze denkers de kern zijn van de erfzonde. In werkelijkheid komt deze laatste verklaring, in het licht van deze openbaring, de waarheid het meest nabij, omdat ze de zelfrechtvaardiging is van een overtreding van de geboden van God, die onvermijdelijk tot hoogmoed en zelfgenoegzaamheid leidt op moreel gebied. Die bijbelkenners hebben de verdienste begrepen te hebben dat de mens het geluk niet kan vinden wanneer hij willekeurig de wet van God verlaat. Maar dit volstaat niet. Nu weten wij dat de morele kant slechts een aspect is van de erfzonde, omdat ze zich ook heeft verwezenlijkt in een concrete daad.

D) Alleen een zeer kleine minderheid bijbelkenners en geleerden heeft het feit in overweging genomen dat die zonde de lichamelijke en psychische ongereptheid van de mens geschaad kan hebben. De archeologische ontdekkingen met betrekking tot de evolutie, waarvan we nu weten dat het gaat over een her-evolutie, hadden de theologische gedachte misleid en doen vergeten dat de Bijbel bevestigd heeft dat de mens geschapen was met de hoogste volmaaktheid (hij was “zeer goed”). Deze bevestiging van de Bijbel was niet ernstig in overweging genomen, want ze bleek niet in overeenstemming gebracht te kunnen worden met de onvolmaaktheid van de huidige mens, en nog veel minder met die van de voorhistorische mens. Het probleem leek onoplosbaar en eindigde met aan het Boek Genesis de geloofwaardigheid te ontnemen en de vereiste eerbied voor het Woord van God. Alleen een nieuwe openbaring kon ons de sleutel geven voor de lezing van deze ondoordringbare passage uit het Boek Genesis.

De Verlossing

Zonder de kennis over het ware wezen van de erfzonde (en van haar gevolgen) is het niet mogelijk de werking van de Verlossing te begrijpen, had monseigneur Masi gezegd in 1932, waarbij hij zich wendde tot de seminaristen, en speciaal don Guido in het oog hield.

Nu we begrepen hebben waarin de erfzonde bestaat, en nu we weten welke de ware gevolgen van de zonde geweest zijn, kunnen we het werk van heropbouw begrijpen dat God verricht heeft in de mens in al zijn aspecten, zowel psychofysische als geestelijke.

Vers 6,3 van Genesis zegt: En Mijn Geest zal niet voor altijd in de mens blijven, omdat hij vlees is. Dit vers zegt ons een zeer belangrijke zaak, dat de Mens door God geschapen de Geest van God bezat en dat hij die vervolgens door de verbastering verloren heeft.

In feite de nakomelingen van de verbasterende kruisingen, niet gewild door God omdat ze voortgebracht zijn ten kwade, ontvingen niet meer de adem van Goddelijk Leven: de Geest die God ingeblazen had in de schepselen ten Goede, samen met het Beeld van God. Met de bekwaamheid om de Bovennatuurlijke Gaven te begrijpen en te willen aanvaarden, verloren ze ook de Gelijkenis met God d.w.z. de Geest, omdat ze niet meer geschikt waren om waardige tempels te zijn van de Heilige Geest.

Maar wat is deze Geest die God heeft teruggenomen? Zeker niet het verstand, dat door natuurlijke oorzaken verloren gaat en niet door de wil van God, want God kan zijn schepselen niet schaden. Als het de verstandelijke vermogens waren zouden wij moeten denken dat de gereëvolueerde mens opnieuw en van nature de Geest heroverd heeft. Maar wij weten dat het niet zo is, omdat de mens een formele daad van aanneming nodig heeft om opnieuw de Geest te ontvangen en om terug aangenomen te kunnen worden als kind in de familie van God, en die daad is het Doopsel.

Bij het Doopsel met water en het Doopsel in het bloed (= het geloofsgetuigenis door het vergieten van het bloed), voegt zich, het Doopsel van verlangen. Het verheft al degenen tot kind van God die naar de Waarheid streven, ofschoon ze te goeder trouw een dwaalleer aanhangen, maar leven in zachtmoedigheid en rechtschapenheid in liefde voor de naaste en tevens de natuurwet onderhouden. Zij blijven echter benadeeld in vergelijking met hen die het ware Geloof bezitten, het Woord van God en het gebruik van de Sacramenten.

De Geest komt dus rechtstreeks van God en men erft hem niet langs genetische weg. Langs genetische weg kan men een zekere aanleg erven, een geschiktheid of een vermogen om de Gaven van de Geest te aanvaarden. Maar de aanvaarding van de Geest blijft altijd een daad van de persoonlijke vrije wil. Als de opnieuw geëvolueerde mens het Doopsel nodig heeft om de Geest van God te bezitten, en als de Geest, die niet geïdentificeerd kan worden met het verstand of met het vermogen zich uit te drukken, iets veel groter is, betekent het dat Hij niet tot de natuurlijke sfeer behoort en dat Hij niet gradueel heroverd werd door toedoen van de her-evolutie, maar behoort tot de transcendente of goddelijke sfeer. De Geest is in feite de Kiem van ‘Goddelijk Leven’, de Vonk van ‘Goddelijk Leven’, dat deel van God, dat men rechtstreeks van God ontvangt.

De wettelijke Kinderen van God waren in hun volmaaktheid samengesteld uit lichaam, ziel en Geest. Maar terwijl het lichaam en de ziel door God geschapen werden, is de Geest uit God voortgekomen, aangezien Hij van hetzelfde wezen is als de Vader. We zouden kunnen zeggen dat de Vader Zijn ‘geestelijk DNA’ (in brede zin) heeft overgebracht in Zijn wettige Kinderen, d.i. Zijn eigen Leven. De Alfa, God Schepper, en de Omega, de zuivere Man en de zuivere Vrouw samen met al hun zuivere en wettige nakomelingen, zijn innerlijk verbonden, omdat ze deel hebben van hetzelfde Leven van de Geest Gods.

Indien de Geest die de volmaakte Mens bezat, en die de verbasterde mens verloren had, een deeltje van het Leven van God zelf was, volgt daaruit dat de oorspronkelijke Mens meer gelijk was aan God dan aan gelijk welk ander van Zijn schepselen, de huidige mens inbegrepen.

Veronderstellen we dat er analogie bestaat tussen het bezitten van de Geest en het bezit van de ‘Gelijkenis met God’ en, insgelijks tussen het bezit van een volmaakt lichaam en een volmaakte ziel, en het bezit van het ‘Beeld van God’. Dan volgt daaruit dat de oorspronkelijke Mens een volmaakt ‘Beeld van God’ was, want hij bezat een volmaakt vermogen om te begrijpen en te willen, en hij bezat de ‘Gelijkenis met God’, omdat hij de Geest bezat.

Maar toen de mens de verbastering overkwam heeft de verbasterde mens het ‘Beeld van God’ verloren, dit is het vermogen te begrijpen en te willen, door de genetische onevenwichtigheid, en bij gevolg ook de geschiktheid voor de ‘Gelijkenis met God’, de bekwaamheid om de Geest van God te behouden. Ziedaar waarom God Zijn Geest heeft teruggetrokken van de verbasterde mens. Omdat waar het ‘Beeld van God’ ontbreekt door de overhand van de dierlijke instincten, daar kan de ‘Gelijkenis met God’ niet zijn. Het is alsof de ‘Gelijkenis met God’ het vat is, en het ‘Beeld van God’ de inhoud; als het vat lekt, gaat de inhoud weg. Dat is het, wat er gebeurd is door de erfzonde.

Een oneindig klein percent dierlijk bloed volstaat om de absolute volmaaktheid te laten ontbreken die nodig is om wettige kinderen van God te zijn. Dit is een feitelijke toestand en geen schuld voor de verbasterde mens. Het is een gevolg van de erfzonde.

Maar de verbasterden kunnen dankzij de Verlossing, verlangend uitzien om aangenomen kinderen van God te worden. Door de Barmhartigheid van God kan de mens, die verlangend uitziet naar zijn verlossing, ook al is hij niet naar het volmaakte Beeld van God, de Geest ontvangen, niet door eigen verdienste, maar omdat Christus, de ware Zoon van God, ingeënt wordt in hem. Dit is de grote en geweldige Gave die God schenkt aan de mens door het Doopsel. Hij geeft hem Zijn Geest, Hij geeft hem terug een Deeltje van Zichzelf. En daarmee het recht om in eeuwigheid het Leven in God te genieten ook al behoudt hij zijn identiteit. Het is een Leven van volledig bevredigende gemeenschap. Dit is de Verlossing.

Hoe kan de mens zich ter beschikking stellen voor deze inenting?

Door te erkennen dat Jezus waarlijk de Zoon van God is, en dat Hij het vermogen heeft ons Zijn Geest te geven. Johannes zegt, ‘Dit is het eeuwige Leven, dat zij U kennen, die Jezus Christus Uw Zoon gezonden hebt (Joh, 17, 3). Dit sluit in dat, indien wij Jezus erkennen als de bewerker van onze geestelijke dimensie, wij ons leven in overeenstemming zullen moeten brengen met de leer van het Evangelie. Kennen in Bijbelse zin betekent niet te weten komen, maar wel delen in dezelfde intimiteit of dezelfde werkelijkheid. In ons geval is het: erkennen dat God ons Jezus gezonden heeft, Zijn ware en wettige Zoon, die ons geschikt maakt om deelgenoot te worden van Zijn eigen, bovennatuurlijk Leven, en door Hem het eeuwig Leven in God te genieten. Het is dus een vermogen dat voldoende is “om de Gaven van de Geest te begrijpen en te verlangen”, die aan ons, verbasterden, een gedeeltelijk maar tegelijk voldoende Beeld van God geeft, om mits bepaalde voorwaarden de Geest te kunnen ontvangen die de Gelijkenis is met God en het Goddelijk Leven.

De eerste van deze voorwaarden is het verlangen zich te ontdoen van de aardse gezindheid doordrenkt van dierlijke instincten geërfd van Eva, niet alleen een misvormde seksualiteit, maar ook oneerlijkheid, de geest van naijver, wraak, ongebreideld bezit, enz.

De tweede voorwaarde is de instemming van de wil met de denkwijze van God, die wezenlijk Liefde is, en de onderwerping aan Zijn Wetten. Alleen een nederige en zachtmoedige ziel kan de Geest ontvangen en de Genade die hem voedt. Bijgevolg is het mogelijk dat iemand die niet onderricht is of weinig verstand heeft, de Geest bezit, omdat hij geloof heeft, naastenliefde en wijsheid in zijn betrekkingen met God en omgekeerd dat een zeer verstandige persoon deze kan ontberen. Deze voorwaarden zijn voor de christen voorondersteld tot de geldigheid van het Sacrament van het Doopsel.

‘God kastijdt niet: God bevordert of bevordert niet’

Uit de kruising van de twee soorten, de zuivere Kinderen van God met de voorlopers, werden de verbasterde reuzen geboren, de kinderen van de mensen, die monsterachtige en machtige wezens waarover het Boek Genesis (6, 4) spreekt. Die mensen, natuurlijke en onwettige kinderen van de eerste Man, hadden het beeld van God verloren, niet alleen in hun uiterlijk, maar ook innerlijk. Zij waren steeds gereed tot gewelddadigheden, met bedorven zielsgesteltenis en soms met een ontspoorde seksualiteit.

Hoe zou de Geest van God hebben kunnen wonen in die wezens, die meer leken op dieren dan op mensen. Het is duidelijk als God Zijn Geest van hen terugtrok (Genesis 6,3), dat zij verstoken bleven van het Leven van de Geest, zij waren geestelijk dood. Dit is wat de Bijbel in veel gevallen bedoelt, wanneer er sprake is van dood of van een wereld van de duisternis, de mens blijft verstoken van het Licht van de Geest. Wanneer de Bijbel spreekt over dood, is dit niet altijd de scheiding van ziel en lichaam door het lichamelijke overlijden van de mens, maar wordt de scheiding van de ziel en de geest bedoelt, waardoor elke band van verwantschap met God wordt verbroken.

We hebben gezien hoe de verbasterde mens nooit door de her-evolutie de verloren Geest zou hebben kunnen heroveren, omdat die enkel en alleen van God kon komen. De mens had een ware en aangepaste nieuwe scheppende en voortbrengende daad van God nodig, de Verlossing, om opnieuw in de ziel het goddelijke Licht te ontsteken, de Geest van God.

Bijgevolg, terwijl enerzijds doorheen de natuurlijke en kunstmatige schifting, waarschijnlijk gepaard aan een oneindig aantal herhaalde scheppende ingrepen, waarvan we enkele voorbeelden hebben in de Bijbel, zoals de miraculeuze geboorten uit onvruchtbare moeders, heeft God de mensheid gebracht tot de psychofysische her-evolutie. Met het terugwinnen van een voldoende vermogen om te begrijpen en te willen, heeft Hij met oneindige Barmhartigheid erin voorzien om in de ziel het Licht van de Geest opnieuw te ontsteken door middel van Jezus. Men zou met meer nauwkeurigheid kunnen zeggen dat er in de Verlossing een samengestelde werking van God geweest is.

1) Hetzij in het genezen van het lichaam en de ziel van de erfelijke belasting te wijten aan de verbastering (dat wat Sint Paulus in de Brief aan de Romeinen – 8, 23 – noemt de verrijzenis van ons lichaam of de verlossing van ons lichaam), door een langzaam en voortdurend ingrijpen van afzonderlijke scheppende daden, die reeds begonnen vanaf de verste tijden, om de mensheid opnieuw geschikt te maken om de Geest te ontvangen.

2) Hetzij in het opnieuw ontsteken van het gedoofde Licht met een Vonk van Goddelijk Licht, waarbij Hij Zijn Eigen Geest meedeelt in een voortbrengende daad, met behulp van de ware en eigenlijke Verlossing bewerkt door Christus,

Dit is de ‘Barmhartigheid’, het betekent ‘zijn eigen hart geven aan de ongelukkige’. En aangezien het Hart van God, die Zuivere Geest is, de ‘Geest’ is, betekent de Barmhartigheid van God de gave die God geeft van Jezus’ Geest door de Sacramenten, aan de onterfde en ongelukkige mens.

Voor de persoon die bezoedeld is door de verbastering, dus de geestelijke dood of de afwezigheid van de Geest, gaat het ‘Leven’ van de Geest vooraf en komt het niet nadien. Don Guido zei met de Heilige Johannes: “Wie God niet bemint blijft in de geestelijke dood”.

Dat is reeds de hel, voor eeuwig ondergedompeld blijven in de onderwereld, eenvoudig schepsel tussen de lagere schepselen, en als zodanig uitgesloten van de gemeenschap in de Geest met God. Want “God kastijdt niet. God bevordert of bevordert niet” – zo sprak don Guido – “datgene wat wij moeten vrezen, is van niet bevorderd te worden.”

Deze overeenstemming van gevoelens en bedoelingen met God, is de oproep die God gedaan heeft, eerst aan Adam en daarna aan de gehele mensheid om zowel de eerste Man als de huidige mens mede te betrekken in het wijze gebruik van de gave van het leven, door middel van zijn verstand en zijn vrije wil. Het is een verantwoordelijkheid, die als ze door Adam ten goede zou gebruikt geweest zijn, hem zou verheven hebben om hem tenslotte te doen binnengaan in de Goddelijke Glorie.

Meer dan ooit nu met de tweede schepping, de Verlossing, wordt de oproep van God de Vader herhaald met aandringende liefde. Terwijl Hij de mensheid toont dat de huidige mens alleen door zich gelijkvormig te maken aan Christus, zachtmoedig, bevorderaar van de gerechtigheid, onwraakzuchtig en gehoorzaam aan God, ‘de Weg, de Waarheid en het Leven ‘kan vinden en zo datgene kan verwezenlijken wat de Man in de eerste schepping vernietigd heeft. Alleen dit besef zal de komst uitvoerbaar maken van het Messiaanse tijdperk, voorspeld door Isaïas.

Onze persoonlijke verlossing eist inspanning en lijden. Het is een steile weg, want hij veronderstelt de overwinning van onze instincten. Dat is onze bewuste deelname aan het werk van het goddelijke herstel van onze natuur, dat Sint Paulus gedefinieerd heeft als “datgene wat ontbreekt aan het Lijden van Christus “, wee als het zo niet zou zijn. Als de verlossing ons zou gegeven worden zonder onze inspanning, als bij toverslag, zouden we gevaar lopen de fout van de eerste Man te herhalen die zich zelfgenoegzaam waande en de onderwerping aan God niet aanvaardde.

Hoe een mindere of meerdere graad van zuiverheid te beoordelen

De her-evolutie heeft niet de kenmerken teniet gedaan die de verschillende etnische soorten onderscheiden, integendeel, de langdurige afzondering heeft de verscheidenheid benadrukt. Een overhaastige lezing van het Werk (van don Guido) zou doen geloven dat het racistische gevoelens opwekt, omdat het enkele kenmerken van de verbasterde mens doet uitkomen die in tegenstelling zijn met die van de oorspronkelijke zuivere Mens. Het komt als vanzelf op te letten op de kleur van de huid, ogen, haren, gestalte, lengte van de benen, de bouw van de romp of de dichtheid van de beharing, enz. De uiterlijke kenmerken zijn voor de Heer geen belangrijke elementen! De ervaring leert ons dat de schoonheid of de lengte niet noodzakelijk gepaard gaan met de gave van een levendig verstand of van een edelmoedig hart.

Wat is dus het criterium om in de verbasterde mens een mindere of meerdere zuiverheid te bepalen: deze die aan God behaagt. Jezus zegt het ons in de Bergrede als Hij de belangrijkste zaligheden opsomt. Zalig, bevoorrecht, omdat hij meer geniet van de gaven van de Verlossing, dus zalig is degene die zachtmoedig is, die handelt met rechtvaardigheid en strijdt met ongewelddadige middelen, en zelfs aanvaard vervolgd te worden voor dat ideaal. Het is geen kwestie van huid, verstand, cultuur of beschaving, het is een zaak van min of meer gelijkvormig te zijn aan de morele gaven en de manier van denken van Jezus (vgl. Mt. 11, 29). Deze kenmerken die de vrucht zijn van een gezond verstand en van een onberispelijke moraal, bepalen die zuiverheid die aan de basis ligt van ons vermogen om de gave van de redding te ontvangen. Don Guido zei ook nog: “Deze gaven zijn rechtvaardig verdeeld onder alle volkeren, en dit is een teken dat alle volkeren gelijke kansen hebben en dat ze gelijkwaardig bemind worden door de Heer”. Onze echte moeilijkheid bestaat eerder in onze beschikbaarheid om de waardeschaal anders op te stellen, omdat we nog teveel bepaald zijn door de natuurwetten, die de sterkere of de meer begaafde bevoordeligen. Deze wetten zijn geschikt om het evenwicht in de natuur te beschermen en voor het overleven van de soort, maar ze zijn vreemd aan het bovennatuurlijke Rijk van de Geest.

Voordelen die voortvloeien uit deze openbaring

Het is vanzelfsprekend dat men zich afvraagt welke praktische voordelen deze openbaring met zich meebrengt. Indien de huidige mensheid niet volmaakt is ten gevolge van haar talloze psychofysische verwordingen en behoefte heeft aan genezing, is het noodzakelijk haar ziekelijke toestand te kennen en er een volledige omschrijving van te maken. Veel huidige ziekten vinden hun eerste oorsprong in genetische vervorming door het elkaar overlappen van de chromosomen van de twee soorten, die van de volmaakte Mens en die van het dier, waaruit de huidige soort voortkomt. Zonder deze werkelijkheid voor ogen te houden is het onmogelijk een objectieve diagnose te stellen. Een dergelijk onderzoek is zeer complex en omvat vele takken van de wetenschap.

Alleen God, de Schepper van de volmaakte Mens, bezit de objectieve kennis van de huidige mens. Hij alleen kan een herstellingswerk volbrengen. Daarom is Hij tussenbeide gekomen met de psychofysische verlossing. Wanneer de mensheid een voldoende graad van verstandelijke ontwikkeling bereikt had, die Sint Paulus “de volheid der tijden” noemt, heeft Hij Zijn Zoon Jezus gezonden om hen de Geest terug te geven. Jezus heeft daarna de Kerk gesticht en Haar volmacht gegeven om het werk voort te zetten dat Hij begonnen was, met tot doel de mensen terug te brengen tot de zuiverheid van de oorsprong.

De Kerk is dus de bewaarder van de goddelijke opdracht om de mensheid Gods Geest te geven. Dit is: de mensen te doen herrijzen die geestelijk dood waren, te evangeliseren, de zielen te bevrijden die verdrukt worden door de duivel en God te danken. Behalve dit heeft Zij ook de taak een instrument te zijn van genezing voor de lichamelijke en psychische ziekten van haar kinderen. Hoe? Door middel van de Sacramenten, die een ware geestelijke en fysieke dialyse bewerken, doordat ze in onze zwakke en belaste menselijke natuur het volmaakte Lichaam en Bloed van Jezus binnen brengen.

Misschien kon zelfs de Kerk, zonder deze openbaring, zich geen juist rekenschap geven van de grootte van haar zending, die elke menselijke logica te boven gaat. Zij is geroepen om samen te werken met God aan de herschepping van een steeds volmaaktere en op de oorspronkelijke volmaaktheid gerichte mensheid.

Een ander belangrijk voordeel van deze openbaring bestaat in de mogelijkheid onze zelfkennis te verdiepen. Namelijk de kennis dat in ons diepste ik de neigingen en de aanleg van het dier genetisch ingeschreven zijn, overgeërfd van Kaïn. Het geeft ons de mogelijkheid te ontleden welke onbewuste voortstuwende instincten ons gedrag beïnvloeden.

Het is van het hoogste belang dat er een zuivering zou plaatsvinden, dat de mens het volle besef van zijn toestand zou hebben en de volledige kennis van wat God van hem wil. Een bekering is niets anders dan de omkering van een neiging in de geestesgesteldheid van de oude mens, die nog slaaf is van zijn instincten, om zich gelijkvormig te maken aan het voorbeeld van Christus.

Post scriptum

In de openbaring is er geen enkele verwijzing naar Satan, noch als serpent, noch als boze geest die Adam aanzette om te twijfelen aan de goede trouw van God. Dit probleem is reëel en ook don Guido besefte het. Als eerlijk man voegde hij niets toe om het probleem op te lossen.

Don Guido betoonde zich tegenover deze openbaringen zeer nederig en lijdzaam van hart. Veel problemen zijn opgelost doch er ontstonden ook nieuwe problemen. De identiteit van Eva was een onvoorstelbare nieuwigheid volgens de traditie, maar het was ook een opheldering want nu begrijpen wij hoe de ontaarding van het menselijke geslacht is verlopen. Maar is een nieuw probleem, de afwezigheid van Satan bij de verleiding van Eva en Adam. Don Guido zette zich volledig in om de boodschap van de Heer te begrijpen maar stierf met veel onopgeloste vragen. Hij gaf zichzelf de schuld van onbekwaamheid om een passend antwoord te geven. Hij eindigde met zich niet meer over die problemen te pijnigen in een rustige overgave aan de wil van de Heer, die hem niets had meegedeeld over dit probleem. Zijn besluit was, als de Heer iets van zoveel belang had nagelaten te verklaren in een openbaring die juist zoveel punten betreffende de schepping wilde uitleggen, dan had Hij daar Zijn redenen voor. Het is ook mogelijk dat de Heer de oplossing van dit probleem wilde overlaten aan de theologen. Daarom beperkte hij zich tot wat hij gezien had en zei: aan een profeet wordt alleen gevraagd dat hij trouw weergeeft wat hem geopenbaard werd.

Download

Download in pdf & doc, klik hier

Voetnoot (*1)

Van de Soemeriërs tot de Akkadiërs en de oude Hebreeërs bevatten de oude verhalen verschillende namen, maar vertonen ze verder opvallende overeenkomsten. Afvallige godenzonen creëerden met behulp van menselijk DNA allerlei soorten monsters zoals reuzen en wezens die half godenzoon/dochter, half mens, half dier waren. De kinderen die zij bij menselijke vrouwen – nakomelingen van Kaïn – verwekten waren hybride wezens die bekend werden als de Nephilim (Genesis 6:4). In de vroegste verslagen van zowel Rome, Griekenland, en daarvoor Egypte, Perzië, Assyrië, Babylonië en Sumerië wordt melding gemaakt van machtige wezens die door de Hebreeërs ‘wachters’ werden genoemd. Als dit wordt vergeleken met andere oude teksten in de apocriefe boeken Henoch, Jubileeën, Baruch, Genesis Apocryphon, Philo, Josephus, Jasher, het Testament van de 12 Patriarchen en geschriften van vroege kerkvaders zoals Justinus, Irenaeus, Athenagoras, Commodianus, Julius Africanus, Clementine, Tertullianus, Methodius en Ambrosius, dan blijkt dat zij er allen van overtuigd waren dat dit nageslacht deels menselijk (nakomelingen van Kaïn), deels dierlijk, en deels een ‘boven’natuurlijke oorsprong (afvallige kinderen van God: de godenzonen/dochters) had. Volgens de briljante christenresearcher David Flynn blijkt uit de interlineaire Hebreeuwse Bijbel dat de zonen Gods de ‘dochters van de mensen’ niet uitkozen omdat ze ‘mooi’ waren (Gen.6:2), maar geschikt – geschikt voor hun plannen om zich met hen te mengen en hybride wezens mee te creëren. Ook na de straf van God om deze handelingen, de zondvloed, kwam het Nephilim nageslacht nog op Aarde voor. De bekendste Bijbelse voorbeelden zijn de reus Goliath en een reus met aan iedere hand zes vingers en iedere voet zes tenen (2 Sam.21:20). De vroege kerkvader Eusebius voegde daar nog meer details aan toe en schreef over (half)menselijke wezens met vleugels, twee hoofden, kenmerken van paarden en honden, en zelfs ‘draakachtige monsters’. De vermenging van de zonen Gods met menselijke vrouwen hoeft dan ook niet per se op een seksuele manier te hebben plaatsgevonden, maar kan ook slaan op vroege DNA-biotechnologie, die in onze moderne tijd opnieuw stormachtige ontwikkelingen doormaakt. (vgl. bron: http://xandernieuws.punt.nl/Exo-Vaticana-3)

Bronnen

Vgl. ‘De Schepping (Genesis, 1-6) – Guido Bortoluzzi’, (Oorspronkelijke titel: Genesi Biblica, door Renza Giacobbi), Omer D’hooge, Rinkhout 225, Zele, 2003, blz. 315-336.

Hubert Luns, Opheldering t.a.v. Oorsprong van de Mens volgens Don Guido Bortoluzzi, 3e Ed, http://www.scribd.com/doc/76950089/Opheldering-t-a-v-Oorsprong-van-de-Mens-volgens-Don-Guido-Bortoluzzi-3eEd , blz. 5.

http://www.genesis16.be Website opgeheven tussen 2007 en 2012

https://guidobortoluzzi.wordpress.com Nederlandse website over don Guido Bortoluzzi

Landgraaf, 18 februari 2012, bewerking door Pastoor Geudens.

Update 24 januari 2013: toevoeging van de voetnoot en van Scribd.

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑